Na enkele jaren waarin weinig vermeldenswaardig gebeurt, beslist één of andere ambtenaar uiteindelijk dat ik geen gevaar meer beteken voor de maatschappij. “Goed gedrag,” noemt hij dat. Er wordt een datum bekend gemaakt voor mijn vrijlating. Er worden afspraken gemaakt en voorwaarden bepaald waaraan ik me na mijn vrijlating zal moeten houden. Een paar dagen voor ze mij officieel vrijlaten, sta ik al op straat. Een cipier vertelt mij dat men vreest dat er rellen zullen uitbreken op het moment waarop ik vrijkom, dat er familieleden van de slachtoffers die bij aanslagen gevallen zijn aan de gevangenispoort klaar zullen staan om mij te lynchen. Dus neemt men het zekere voor het onzekere en mag ik opnieuw de wereld in nog voor ik officieel vrij hoor te zijn.
Er is een klein appartement voor mij geregeld net buiten het centrum van de stad, in een wijk die het stadsbestuur al jaren verwaarloost. Een paar jaar geleden is wel eens een poging ondernomen de buurt een nieuw elan te geven met de inplanting van een stedelijk zwembad en een cultureel centrum, maar de gedroomde resultaten blijven uit. De buurt blijft bekend staan als die plek in de stad waar drugs makkelijk te krijgen zijn en waar men kleine criminaliteit verheven heeft tot levensvisie. Het stadsbestuur heeft dan maar besloten het bestaan van deze wijk simpelweg te vergeten. Het is een tactiek die de laatste jaren bijzonder in de mode is geraakt: men besluit de problemen te vergeten en doet gewoon alsof ze niet bestaan. Het is een tactiek die op een bepaalde manier zelfs behoorlijk efficiënt is. Het stadsbestuur hoeft niet meer te antwoorden op vervelende vragen van de oppositie, want net zoals de problemen zelf kan het de vragen en de oppositie gewoon vergeten en afdoen als onbestaande.
Dat men besluit een ex-terroriste na haar vrijlating onder te brengen in een wijk die gekend staat vanwege de aanwezigheid van allerlei vormen van criminaliteit, kan men vreemd vinden, maar misschien is het gewoon de makkelijkste oplossing. Door mij onder te brengen in wijk die niet bestaat, kan men mij met hetzelfde gemak vergeten.
Men zou verwachten dat men in een buurt als deze niet opkijkt van een crimineel meer of minder. Toch vind ik een paar dagen nadat ik in mijn appartement ben ingetrokken een flyer op de stoeprand voor mijn deur.
“Geen terroristen in onze wijk,” staat er.
Ik weet dat het weer allemaal zal lopen zoals het steeds loopt. Op televisiezenders zullen verontruste buurtbewoners hun beklag doen en uitroepen dat de maat nu vol is. Ze zullen zeggen dat ze dit niet langer kunnen pikken, dat ze niet langer tolereren dat hun wijk de vuilbak van de stad is waar men elke vorm van criminaliteit zonder verpinken gedoogt.
Ik houd mij gedeisd. Ik verlaat mijn appartement enkel om naar de fabriek te gaan waar ik, als onderdeel van de overeenkomst die bij mijn vrijlating werd gemaakt, aan de band werk en bokalen confituur in dozen verpak. Mijn vrije tijd breng ik thuis door. Naar buiten ga ik niet. Ik lees nog steeds veel, studeer wat, probeer vat te krijgen op mijn eigen gedachten en verleden. Eigenlijk leid ik hetzelfde leven als in de gevangenis, met dat verschil dat het anders heet en dat het appartement een beetje groter is dan mijn cel van vroeger.
Het zou makkelijk zijn te verdwijnen en ergens een nieuw leven te beginnen. Ik zou mijn haren kunnen knippen, nieuwe kleren kopen en vervolgens langs de autostrade gaan staan en liften. Iemand zou mij oppikken, ik zou mee de grens over rijden en opnieuw beginnen in een stad ver weg. Ik zou daar een nieuwe naam aannemen, zodat niemand weet wie ik ben en wat ik heb gedaan. Samen met mijn oude identiteit zou ik mijn verleden uitwissen en een nieuw verzinnen. Vervolgens zou ik net zo lang doen alsof dit nieuwe verleden werkelijk het mijne is dat ik zou gaan geloven dat het echt zo is.
Dat is wat ik zou kunnen doen.
Maar ik doe het niet.
Ik heb weinig om over te juichen, maar toch is het goed zo. Er is hetzelfde lege gevoel als er was voor mijn toetreding tot Kleine Opstand. Ik zou bijna schrijven dat het enkel anders aanvoelt, omdat ik nu weet wat ik mis, maar dat zou een leugen zijn. Het voelt precies hetzelfde. Maar ik heb besloten nog één devies van Kleine Opstand in de praktijk te brengen: ik leer ermee leven. Het is zeker dat dit niet het leven is waarvan ik steeds gedroomd heb, maar het is het enige wat ik nog heb. En voorlopig is dat voldoende.